In 1998 sprak onze synode uit dat de Bijbel geen ruimte geeft voor vrouwelijke ambtsdragers. Een flink aantal afgevaardigden was het met deze beslissing niet eens. Maar de synode had gesproken, de kous leek af. De werkelijkheid is echter anders, zoals te verwachten viel. Opnieuw ligt het hete hangijzer op de tafel van de lopende synode. Tijd voor een terugblik en voor bezinning.
Steeds meer gemeenten gingen samenwerken met de NGK of/en de GKV, daartoe gestimuleerd door de synode. Toen eerst de NGK en later de GKV besloten de ambten voor de zusters van de gemeente open te stellen, besloot een aantal samenwerkingsgemeenten vrouwelijke ambtsdragers te (gaan) bevestigen. Wat moeten daarvan de consequenties zijn voor het christelijk-gereformeerd smaldeel van die gemeenten? Vrouwelijke ambtsdragers en een verbod op de vrouw in het ambt zijn toch twee onverenigbare standpunten?
Terugblik
Paulus schrijft: de vrouwen moeten zwijgen in de gemeente. Zij mogen geen onderwijs geven en ook geen gezag hebben over mannen (1Kor.14,34; 2Tim.11-12). Los van het verband lijkt dit apostolisch onderwijs voor geen tweeërlei uitleg vatbaar. Een greep uit de korte geschiedenis van onze kerken maakt duidelijk hoe hiermee werd omgegaan.
· De eerste vrouwenverenigingen waren breiverenigingen voor de zending. Dit werd gezien als een samenkomst van de gemeente. Daarom kwam een ambtsdrager voor de Schriftlezing en de gebeden.
· De zondagsscholen hadden in de beginperiode geen juffen, omdat de Schrift vrouwen verbiedt onderwijs te geven in een gemeentelijke samenkomst.
· In later tijd tekenden gemeenteleden bezwaar aan tegen de benoeming van een vrouw om catechisatie te geven.
· In veel gemeenten mochten vrouwen niet deelnemen aan de verkiezingen voor ambtsdragers. Dat actieve kiesrecht werd namelijk gezien als een regeerdaad.
· Als taken die ambtsdragers altijd deden door zusters werden overgenomen, leverde dat in de gemeente of op de classis protest op: het notuleren bij kerkenraad of classis, het verzorgen van de Schriftlezing of het lezen van een preek in de kerkdienst, en pastoraal werk.
Wat is het wezenlijke verschil tussen deze zaken en de ambtelijke taken? Wat is het doel van onze ambten?
Van ambt naar dienst
Israël kende drie ambten: profeet, koning en priester. Deze lijn kan niet direct naar de nieuwtestamentische gemeente worden doorgetrokken. Die drie ambten zijn namelijk in Christus op een unieke wijze verenigd. Hij is het heil in eigen Persoon, de Koning-Priester voor al de zijnen. Maar Hij is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen. Door zijn dienst maakt Hij de gelovigen één met Hem. In Hem staan ook zij allen in dat drievoudige ambt (HC, z.12).
Onze drie ambten – dominee, ouderling en diaken – lijken te liggen in de lijn van de oudtestamentische ambten. Het woord 'ambt' doet denken aan mensen die boven de anderen staan. Zo functioneert het ambt vaak in de praktijk. Maar volgens het Nieuwe Testament zijn de ambtsdragers geen college van heren (dominee betekent heer!). Ze zijn geroepen ‘diakenen’. Dat is het nieuwtestamentische woord voor dienaren.
Daaraan moet worden toegevoegd dat vanuit Christus alle gelovigen gelijk en even belangrijk zijn. De Geest van Christus schenkt aan alle gelovigen gaven om daarmee te werken in zijn dienst, tot opbouw van de gemeente (Ef.4,12). Bijzondere Geestesgaven zijn: de gemeente onderwijzen en leiding geven aan de gemeente. Die gaven, door ons ambten genoemd, geeft de Geest aan wie Hij wil, ongeacht ras, stand of geslacht. Deze dienaren moeten de gemeenteleden leren dienen. Niet in een dominante positie, maar als vitaal orgaan van de gemeente, het lichaam van Christus. Het is hun taak dat lichaam goed te laten functioneren. Dat is een bescheiden, maar ook een hoogst verantwoordelijke functie. De Geest van Christus schakelt hen in om de gemeente geestelijk gezond te houden of te maken.
Toepassing
Onze kerkelijke praktijk staat pijnlijk ver af van de nieuwtestamentische kijk op de kerk. Ongeacht onze ambtsopvatting! Het zou heilzaam zijn als we met elkaar in gesprek zouden gaan over ’de gemeente volgens het Nieuwe Testament’ en discussie over ‘de vrouw in het ambt’ verder zouden laten rusten. Ondanks de schijn van het tegendeel door de zwijgteksten is dit geen zaak voor jarenlange debatten, laat staan voor een ‘loopgravenoorlog’ die op een breuk zou kunnen uitlopen. Het is niet reformatorisch de ambtsopvatting te maken tot ‘het artikel waarmee de kerk staat of valt’.
Laten we ons realiseren dat Paulus in 1 Korintiërs 14,26-20 en 1 Timoteüs 2 geen bouwstenen levert voor een ambtstheologie, maar aanwijzingen geeft voor de gang van zaken in de eredienst van concrete gemeenten. Die aanwijzingen leggen wij naast ons neer, behalve die over de rol van vrouwen. Er komt nog bij dat die teksten heel verschillend worden uitgelegd. Wie heeft gelijk? Dat is niet echt belangrijk voor het wezen van het ambt. In de bezinning daarop moeten we Christus en zijn gemeente als uitgangspunt nemen. Met de dienst van de ambtsdragers om de gemeente toe te rusten tot dienstbetoon en opbouw van de gemeente. Alleen in de kracht van de Geest, en door de inzet van zijn gaven, wordt de gemeente een levende, werkzame gemeenschap van gelovigen.
D. Visser, Amersfoort