In dit laatste artikel in deze korte serie gaan we de passages in de Bijbel na waarin ogenschijnlijk gesproken wordt over de hel als eeuwigdurend.
In Marcus 9:47-48 (NBG51) spreekt Jezus over de hel: ‘En indien uw oog u tot zonde zou verleiden, ruk het uit. Het is beter, dat gij met één oog het Koninkrijk Gods binnengaat, dan dat gij met twee ogen in de hel (géhènna) geworpen wordt, waar hun worm niet sterft en het vuur niet wordt uitgeblust.’
Dal van Hinnom
Dit is een citaat uit Jesaja 66:24. Dit lijkt toch wel eeuwig. Toch moeten we deze tekst goed lezen. Daarom heb ik deze ook uit de NBG51 en niet uit de NBV geciteerd. Er staat namelijk ‘hun’ worm en in Jesaja zelfs ‘hun worm en hun vuur’. Wat betekent dat?
Als we denken aan het dal van Hinnom zien we het voor ons. Wormen verteren lijken, vuur verbrandt afgodsbeelden, en dat gaat maar door. Niets wat tegen God ingaat ontkomt aan deze vernietiging. En die vernietiging zal voor eeuwig zijn. Hún worm en hún vuur wil zeggen dat het proces geheel gericht is op hún vertering en vernietiging.
Die worm en dat vuur blijven net zolang tot alles helemaal weg is, helemaal verteerd, voor altijd. Er is geen ontkomen aan. Het proces van vertering van de dode lichamen en van vernietiging door vuur zal niet stoppen, zodat je er nog eventueel aan zou kunnen ontkomen. Nee, de vernietiging zal definitief zijn, voor eeuwig. Er is geen enkele mogelijkheid om nog te kunnen deelnemen aan het komende eeuwige leven met God.
Eeuwige straf
In Matteüs 25:30 lezen we: ‘En werpt de onnutte slaaf uit in de buitenste duisternis. Daar zal het geween zijn en het tandengeknars.’ Dit duidt op wroeging en een gevoel van eigen schuld, maar geeft geen aanleiding dit eeuwig op te vatten.
Over het ‘eeuwige vuur’ (Mat. 18:18; 25:41) hebben we het in de vorige paragraaf gehad. Maar hoe zit dat met de uitdrukking ‘eeuwige straf’? (Mat. 25:46) Dat lijkt toch wel op oneindig durend te wijzen? Ook hier wil het bijvoeglijk naamwoord ‘eeuwig’ alleen maar zeggen dat de straf definitief is, voor eeuwig. Je kunt niet meer in hoger beroep. En er wordt nooit meer op teruggekomen. Bovendien verbindt Judas 1:7 de ‘straf’ met ‘het eeuwige vuur’ hetgeen hierboven is uitgelegd als totale vernietiging.
Dat wil overigens niet zeggen dat vernietiging als straf minder erg zou zijn dan een eeuwige pijniging. Want is de doodstraf niet de hoogste straf? Het definitieve uitwissen van het bestaan naar lichaam en ziel is nogal wat. Dat wil ook niet zeggen dat er voorafgaande aan deze uitwissing niet nog een tijdelijke straf in de vorm van pijniging zou kunnen zijn. Maar er is nog meer.
Tweede dood
Op veel plaatsen in het Nieuwe Testament wordt in verband met de uiteindelijke bestemming van mensen over ‘verderf’ gesproken. Verderf duidt op vertering, vernietiging. Zelfs als Paulus één keer spreekt over een ‘eeuwig verderf’ (2 Tess. 1:9) moeten we niet denken aan een eeuwige hel. Eeuwig duidt hier op de onomkeerbaarheid van het oordeel. Het is een eeuwig geldend oordeel, dat wil zeggen: het is een verderf voor altijd.
Nog duidelijker sluit de gedachte van de definitieve vernietiging aan bij het bijbelse begrip ‘tweede dood’. In Openbaring 20:14 (NBV) lezen we: ‘Toen werden de dood en het dodenrijk in de vuurpoel gegooid. Dit is de tweede dood: de vuurpoel.’ De ‘eerste dood’ sterven we allemaal. Dat is nog geen definitief einde. De tweede dood sterft alleen ‘wie niet in het boek van het leven bleek te staan’.
We zouden kunnen zeggen: een natuurlijk mens wordt één keer geboren en sterft twee keer. Een gelovig mens wordt twee keer geboren en sterft één keer. Als Jezus zegt: ’Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, indien iemand mijn woord bewaard heeft, hij zal de dood in eeuwigheid niet aanschouwen’ (Joh. 8:51 NBG51), heeft Hij het over die tweede, de eeuwige dood. Dat sluit ook aan bij de mooiste zin uit het klassieke avondmaalsformulier: ‘Ik voor u (daar gij anders den eeuwigen dood hadt moeten sterven).’
Wat is het plaatje aan het slot van Openbaring? Na het laatste oordeel volgt de ‘tweede dood’. Alle kwaad en de kwaden, en ook de dood, het dodenrijk en de duivel zullen in de vuurpoel gegooid worden. Alle kwaad wordt definitief verteerd, vernietigd.
Dan zal God zijn alles in allen (1 Kor. 15:28).
Griekse gedachte
Hoe is de gedachte van een eeuwige hel dan in theologie gekomen? De Grieken hadden de idee van het bestaan van onsterfelijke zielen. De Bijbel heeft die gedachte niet. De mens is naar het beeld van God uit stof geschapen en God blies hem de levensadem in. ‘Zo werd de mens een levend wezen’ (Gen. 2:7). Het is echter wel de bedoeling dat de mens als geschenk van God onsterfelijkheid ontvangt. Maar die kan ook onthouden worden.
Dat Griekse idee van onsterfelijke bestaande zielen is nu in de christelijke theologie geslopen. De hemel werd dan de plek voor de onsterfelijke geredde zielen. Maar dan moet er ook een plek zijn voor de onsterfelijke zielen van de ongelovigen. Dat moest dan wel de géhènna zijn. Vandaar dat de hel als eeuwigdurend werd opgevat. Met al die Oud-Griekse voorstellingen van eeuwige pijniging, zoals van Tantalus, Sisyphus en Prometheus. Je zult maar een rotsblok de berg op moeten duwen dat elke dag weer naar beneden rolt. En dat eeuwig!
Tot slot
Spreken over de hel is ook evangelie. Er zal recht gedaan worden. De beulen hebben niet het laatste woord. Uiteindelijk zal alles wat tegen God ingaat voor eeuwig worden vernietigd. Het kwaad komt nooit meer terug. Het is over de rand van het ‘zijn’ gekieperd.
Met nog ergens een plek van eeuwige pijniging blijft het kwaad bestaan. Maar het gaat God juist om overwinning op, en vernietiging van het kwaad. In die nieuwe kosmos, waar God is alles in allen, zal daarvoor geen plaats meer zijn.
Bert van Veluw, IJsselmuiden
Dr. A.H. van Veluw is godsdienstfilosoof, theoloog, publicist en emeritus predikant (PKN).
Onderschrift bij afbeelding: Sisyfusarbeid