Alles is afval
Alles is afval. Christus is alles. Deze twee zinnen geven een hoofdlijn van Fil. 3:1-14 weer. Het was 25 jaar geleden de hoofdlijn van een preek die ik over dit gedeelte hield.
Van tevoren wist ik dat een vrouw die anders nooit in de kerk kwam met haar man was mee-gekomen. Ze was christelijk opgevoed, maar ze had afstand genomen van kerk en God. Wat zou haar reactie zijn op de preek?
Paulus laat in dit gedeelte zien dat geloven in Christus bevrijdend is. Maar dat vraagt wel een radicale keus. Uiteindelijk is het alles of niets.
De reactie van de vrouw was negatief. Ze vond dat de preek haar overtuiging bevestigde dat christenen het aardse leven niet belangrijk genoeg vinden. Zij vond het evangelie afstotend.
Vragen
Het evangelie is toch juist uitnodigend en bevrijdend? Dat had ik voor haar niet duidelijk kunnen maken.
Was mijn preek geen goede vertolking geweest van Fil. 3? Had de vrouw niet goed geluisterd? Speelden beide factoren? Of had ze juist heel goed begrepen waar het om gaat? Had ze daarom het evangelie afgewezen? Ik kreeg geen kans deze vragen met haar te bespreken. Het is me wel blijven bezighouden.
Hadden trouwens de andere hoorders de bedoeling van Fil. 3 wel begrepen? En ik zelf? Is Christus werkelijk alles voor ons, op de manier zoals God Hem gegeven heeft? Is alles daarom vuilnis voor ons? Zo ja, hoe? Maak ik de radicale keus voor Christus? Verkondig ik het evangelie zo dat de hoorders tot die keus worden uitgedaagd en haar als bevrijdend ervaren?
Christus alleen
Voor Paulus was het evangelie bevrijdend. Vroeger zag hij Christus echter als een bedreiging voor zijn joodse geloofsovertuiging. Toen stond hij vijandig tegenover Christus en hij vervolgde zijn gemeente.
Hij geloofde wel in God, maar toch. Een oprechte overtuiging is blijkbaar niet hetzelfde als een echt geloof.
Een oprecht maar verkeerd geloof en een echt geloof kunnen dicht bij elkaar liggen. In de gemeente van Filippi was dat zo. Naast het geloof dat redding alleen mogelijk is door Christus groeide de overtuiging dat voor zijn behoud een gelovige ook moet zijn besneden.
Die overtuiging is ons vreemd. Maar ook andere overtuigingen, waardoor iets wordt toegevoegd aan ?behoud door Christus alleen?, kunnen afbreuk doen aan het ware geloof. Hoe kun je nu weten wanneer geloof echt is en wanneer niet? Uit Fil. 3 wordt duidelijk dat het erom gaat, dat we Christus lief gaan krijgen, omdat Hij ons heeft liefgehad. Christus winnen, noemt Paulus dat.
Drek
Als je Christus niet wint, verlies je alles. Daarom getuigt Paulus dat hij om Christus? wil alles wat winst voor hem was als verlies is gaan zien. Sterker nog, hij heeft alles schade geacht.
Met ?alles? bedoelt hij in de eerste plaats alles wat hij in vs. 4-6 noemt. Van zijn joodse identiteit en zijn inzet voor God dacht hij: dat is winst. Dat maakt mij aangenaam voor God. Hij kwam echter tot de ontdekking dat dit een grote vergissing was.
Uit verschillende brieven van Paulus blijkt hoe gemakkelijk ook christenen diezelfde vergissing kunnen begaan. Het overkomt niet alleen christenen die nog maar kort tot geloof zijn gekomen, maar ook hen die al generaties lang christen zijn. Ook zij hebben de neiging in zich om hun heil te zoeken in hun eigen inzet. Het moet ons duidelijk zijn dat kerkgang, doop en ijver voor God en zijn gemeente, hoe belangrijk ook, op zich niet zaligmakend zijn. Christus alleen is en geeft zaligheid.
Daarom is Christus winnen winst. Door die overtuiging zegt Paulus niet alleen dat zijn oude geloof schade is; hij breidt het uit tot ?lles. ?lles is afval. Drek, volgens de Statenvertaling. Mogelijk vindt u dit geen taal voor een kerkblad. Het is wel de taal van het evangelie. Zonder Christus stinken onze godsdienst en heel ons leven als drek.
Alles is drek. Kunt u dat meemaken? Is het niet goed te begrijpen dat die kerkgangster hierop afknapte? Dat andere kerkgangers hier geen raad mee weten? Er overheen lezen?
Hoe kon Paulus zo afgeven op zijn joodse identiteit en het geloof der vaderen? Hoe kon hij zover gaan dat hij alles afschreef als waardeloos? Dat is toch niet verantwoord tegenover God, de Schepper van alles, ook van Isra?l.
Dat wist Paulus maar al te goed. Meer dan eens is hij in zijn brieven er lyrisch over dat de HERE de God van Isra?l is, en aan dat volk zijn wetten gaf, ook de besnijdenis. Paulus achtte Gods scheppingswerk en zijn wetten hoog. Daar gaf hij niet op af. Hoe kan hij dan in Fil. 3 alles afval noemen?
Overboord
Calvijn gebruikt bij dit gedeelte een duidelijk voorbeeld. Een volgeladen graanschip komt in een vliegende storm terecht. De bemanning gooit het koren overboord in de hoop dat ze geen schipbreuk zullen lijden. Hoe kostbaar dat koren ook is, het wordt afval als het om het behoud van het leven gaat.
In de ontmoeting met God gaat het om behoud, om leven of dood. Dat wist Paulus vanuit zijn opvoeding. Maar hij ging daar vroeger verkeerd mee om, terwijl hij dacht dat hij het goed deed. Tot de beerput open ging, en hij rook hoe zijn leven, ook zijn godsdienst, stonk. Tot hij tot de overtuiging kwam dat alleen Christus redding geeft.
Daarom wilde Paulus Christus winnen. En hij wilde met zijn verkondiging mensen voor Christus winnen. Als je Hem niet wint, verlies je alles. Dan hoef je er bij God niet mee aan te komen dat je gedoopt bent en je vol ijver inzette voor de gemeente. Dat is allemaal goed, maar heb je Christus ook gewonnen? Heb je Hem lief gekregen als je Redder en Middelaar? Is Hij alles voor je? Als het er op aankomt, is dan al het andere afval.
Alles wat God geschapen heeft is goed en niets daarvan is verwerpelijk. Dat schrijft Paulus in 1 Tim. 4:4. Dat laat hij in Fil. 3 buiten beschouwing. Want hij is niet bezig een geloofsleer te schrijven. Hij reageert op een concrete situatie in de gemeente. Daardoor is hij (hier heel) een-zijdig.
Toepassing
Diezelfde eenzijdigheid zat in mijn oude preek. Dat was niet goed. Want de situatie van mijn hoorders was niet dezelfde als van de Filippenzen. Dat verschil heb ik me toen niet genoeg gerealiseerd. Het werd meer een preek voor de lezers uit de dagen van Paulus dan voor mijn hoorders. Dat zag ik waarschijnlijk over het hoofd omdat dit gedeelte volop Christus verkondigt en de rijkdom van zijn genade. Die rijkdom wilde ik overbrengen. Ik zeg niet dat het niet in de preek zat. Maar het werd niet goed toegepast op de hoorders van dat moment.
En die ene hoorder? Van mijn kant bekeken vroeg ik teveel van haar om het evangelie te kunnen begrijpen. Als ik nu over dit gedeelte preek, probeer ik meer dan toen de achtergrond van dit stuk in rekening te brengen. Daarin schuilt echter het gevaar dat de preek een ver-handeling wordt. Het grootste gevaar is misschien wel dat de prediker niet weet wie zijn hoorders zijn. Dan preekt hij over hun hoofden heen.
Een preek is te vergelijken met een brief. Het moet een bericht van God zijn voor de hoorders. Dat vraagt gebed, bezinning en studie; kennis van de Bijbel en van de hoorders.
De preek moet een app?l zijn, toegespitst op de situatie van de hoorders. Om hun harten voor Christus te winnen. Als dat er niet in zit, is een preek afval. Hoeveel van mijn preken vallen voor God af?
En toch is preken prachtig. Het is de verkondiging dat Christus alles is. Maar vooral ook hoe Hij dat is. Mensen voor Christus winnen lijkt een kunst. In werkelijkheid is het een gunst. Het is genade om Christus? genade te mogen verkondigen.
Broeksterwoude
D. Visser