In zijn verbod op stelen gebiedt God tegelijkertijd het weldoen aan de naaste. Bovendien spreekt Hij ons dan ook aan op onze gezindheid. Jezus heeft dat laatste onderstreept in zijn prediking. Hij heeft op unieke wijze dit gebod uitgelegd toen Hij zei: Verkoop uw bezittingen en geef de opbrengst weg als liefdegave (Luc.12,33).
Met deze woorden geeft Hij aan dat bezit een belemmering kan vormen voor liefdedienst aan God en de naaste. De tijd die wordt besteed aan bezit en het verwerven van een inkomen, kan een geduchte concurrent zijn van de tijd in dienst aan God en de naaste, en van de tijd voor een bemoedigend bezoekje aan een eenzame broeder of zuster, voor de kerkgang, voor het vieren van de zondag, voor het vervullen van een kerkelijk ambt, en voor de zorg voor geliefden.
Eens kwam een rijke jonge man bij Jezus met de vraag wat hij moest doen om het eeuwige leven te beërven. Jezus zag echter meteen wat zijn probleem was: hij bezat vele goederen waar hij met huid en haar aan vastzat. Die goederen waren voor hem een blokkade voor de smalle poort die toegang geeft tot het eeuwige leven.
Daarom zei Jezus dat hij zijn bezittingen maar moest opgeven. Jezus houdt ook ons daarmee een spiegel voor: 'Hoe moeilijk kunnen zij die geld hebben in het koninkrijk van God ingaan! Want – het is gemakkelijker, dat een kameel gaat door het oog van een naald, dan dat een rijke het koninkrijk van God binnengaat!'