De Eik
‘Daar gij toont een brief van Christus te zijn.’ 2 Kor. 3:1-3
Er was eens een prachtige grote eikenboom. De boom was de trots van het woud en dat wist hij zelf ook. Zijn rijzige stam, sterke takken en een indrukwekkend bladerdek was elk voorjaar weer een lust voor het oog. De boom voorzag heel wat dieren van een woning: vogels vonden mooie nestelplaatsen, insecten schuilden in de groeven van de bast. Het blad diende voor rupsen tot voedsel en in de herfst kregen vlaamse gaaien en eekhoorns de vrachten eikels niet weggesleept. Onder de beschermende schaduw van de boom groeide een rijkdom aan struikgewas. Was het een wonder dat de boom het goed met zichzelf getroffen had?