In het klassieke formulier voor de doop van de kinderen van de gemeente wordt als reden voor de doop aangegeven, dat de doop ‘in de plaats van de besnijdenis is gekomen’. De vraag komt daarbij op waarom dat gezegd wordt. Want is er echt een relatie tussen de doop en de besnijdenis? En wat is die relatie?
Wanneer Paulus aan de gemeente van Kolosse (Klein-Azië) schrijft over de besnijdenis, heeft hij daar alle reden voor. In de gemeente wordt de dwaling gepropageerd dat het voor een gelovige ook nodig is besneden te worden om de volle rijkdom van Christus in zijn leven te ontvangen.
Paulus verzet zich hier heftig tegen. Hij maakt de gelovigen duidelijk dat zij allang besneden zijn, maar dan met een heel andere besnijdenis dan die bij Israël. Die vindt plaats door mensenhanden. Voor de besnijdenis die op de gelovigen is toegepast, wijst hij op Christus, in zijn kruis en opstanding. Christus is in de plaats van en voor zijn volk van alle eeuwen gestorven (Kol.2,10-14).