Onlangs verbleven we een weekje in het land van Maas en Waal. Dat was genieten. Het was tijdens die warme dagen van begin mei. Alles bloeide en geurde, het was overweldigend.
We zaten op steenworp afstand van de Waal. Aan de rivier hadden we het uitzicht op de Martinus Nijhoffbrug. Die brug is naar de dichter Martinus Nijhoff vernoemd, omdat hij over de eerste brug die daar werd aangelegd een indrukwekkend gedicht heeft gemaakt. Het gedicht heet ‘De moeder de vrouw’. Zo heette het schip dat hij onder de brug door zag varen, toen hij daar in de uiterwaarden zat te genieten. Het gedicht begint met een prozaïsche mededeling. ‘Ik ging naar Bommel om de brug te zien. Ik zag de nieuwe brug.’ Maar toen hij daar rustig lag, ‘in ‘t gras, mijn thee gedronken’, toen gebeurde er iets onverwachts. ‘Laat mij daar midden uit de oneindigheid/ een stem vernemen dat mijn oren klonken/. Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer/ kwam langzaam stroomaf door de brug gevaren./ Zij was alleen aan dek, zij stond aan ’t roer,/ en wat ze zong hoorde ik dat psalmen waren./ O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer./ Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren’. Het gedicht is nu plotseling in opspraak gekomen. De woorden ‘Vrouw’ en ‘moeder’ zijn een besmette combinatie geworden binnen de heersende seculiere religie. Laat maar. Je bent gewoon rijk als je herinneringen hebt aan een psalmen zingende moeder.