Het verhaal speelt in 1946, direct na de Tweede Wereldoorlog. Laura McAllen is samen met haar man en kinderen verhuisd naar een grote katoenplantage in de Mississippidelta. Ze vindt het daar verschrikkelijk. De boerderij waarin ze gaan wonen, is een bouwval. Ook woont de vader (papy) van haar man Henry, bij hen in, een kwaadaardige man die op iedereen kritiek heeft, maar zelf niets uitvoert. Op hun land wonen een aantal pachtersgezinnen. Eén gezin heeft een donkere, zwarte huidskleur. De gezinsleden werken hard, maar tellen in de maatschappij niet mee en worden gediscrimineerd. De oudste zoon heeft in Europa gevochten tegen de Duitsers. Ook de broer van Henry heeft in Europa gevochten, als vliegenier. Beide mannen hebben een oorlogstrauma. Ze raken bevriend, maar dit is zeer tegen de zin van papy en verschillende dorpsbewoners.
Op zijn twaalfde verjaardag kreeg hij een kistje. Het was mooi versierd met allerlei kleuren en tekeningen. Vaag kon hij zich nog herinneren dat hij samen met moeder, lang geleden, dit kistje had beschilderd. Wat er in het kistje zat wist hij niet.
Kijk, zei zijn moeder, toen je vader zo ernstig ziek werd en wist dat het sterven dichtbij was, heeft hij dit kistje speciaal voor jou gevuld. Als een herinnering aan je vader, die je al zo lang moet missen. Nu je oud genoeg bent om de boodschap goed te begrijpen mag ik het je geven.
Samen bekeken ze de inhoud. Een foto van hemzelf bij vader op de fiets lag bovenop. Daaronder zaten allerlei zaken die hem aan zijn vader deed denken.
Een vogel laat een eikel vallen en er ontstaat zomaar ergens een klein eikje. Maar voor je dan een grote boom hebt, ben je jaren verder. Een eik staat voor kracht, net als de terebint.
In de bijbel wordt soms gesproken over een eik, soms over een terebint. Abraham gaat volgens de NBG’51 wonen bij de terebinten van Mamre, de andere vertalingen spreken van eiken. Eiken waren herkenningstekens. Vaak lees je over ‘de eik van …’
Met het Montanisme zijn we aanbeland bij een derde uitdaging voor de vroege kerk. Deze stroming ontstond in de tweede helft van de tweede eeuw na Christus in het zuidwesten van het huidige Turkije, Frygië. Tot in het Franse Lyon kon men na verloop van tijd volgelingen van Montanus vinden. De beweging had een lange adem tot die in de achtste eeuw met harde hand werd uitgeroeid.
Van Montanus wordt verteld dat hij destijds priester was van Cybele (of: Kybele), moeder van de goden. De verering van deze godin ging regelmatig gepaard met zeer uitbundige feesten. Extase was Montanus blijkbaar niet vreemd. Koppel daaraan het gegeven dat de Romeinen Frygië met harde hand regeerden. Uitbuiting is het woord dat we hierbij mogen gebruiken. Bevolking en slaven waren er slecht aan toe. Er werd gesnakt naar bevrijding. In die setting is het dat Montanus in trance komt en de bevrijding begon te verkondigen: de tweede komst van Christus is aanstaande! Gnostiek dat was een systeem en sprak vooral op het verstand georiënteerde mensen aan. Maar met het Montanisme werd een bron aangeboord die we vandaag de dag maar al te goed herkennen: de emotie.