Bomen en planten in de Bijbel: De appel of de appelboom
Of met elke appel die in de Bijbel voorkomt, ook een appel wordt bedoeld, daarover zijn de meningen verdeeld. Weliswaar wordt in Hooglied 2 en 7 gesproken over een appel, maar het gaat over een vrucht die zeer zoet smaakt en een heerlijke reuk verspreidt. In de tijd waarin het Hooglied werd geschreven, kwam alleen de wilde appel voor in Israël, en die was verre van zoet. Sommige biologen zijn van mening dat hier wel eens de abrikoos bedoeld kan zijn. De Willebrordvertaling gebruikt het woord kweeappel. In Spreuken 25 wordt dan weer wel gesproken over ‘gouden appels op zilveren schalen’. Zo kostbaar is een woord op de juiste tijd gesproken! En Joël 1, de profetie over het verwoeste land, noemt de appelboom als één van de vruchtbomen die zullen verdorren.