Als gemeente bij elkaar komen voor gebed op de tweede woensdag van maart doen we in Nederland sinds ca. 1600. Dat is in het algemeen een gewoonte geworden. Er zijn redenen om wat vraagtekens bij deze gewoonte te zetten. Wat mij betreft is het een goede gewoon­te, maar goed om eens na te den­ken over de inhoud van deze gebedsdienst.

 

Ik ben zelf opgegroeid in een agrarische gemeente: daar was biddag een doordeweekse kerkdag. Op de zondagse tijden waren er op woensdag kerkdiensten. Behoorlijk trouw kerkbezoek, je had vrij van school, men nam een dag vrijaf. Toen ik vijftien jaar geleden in het Nieuwegeinse kwam, was daar niet de ge­woonte om een doordeweekse biddagdienst te houden, maar dat in de daarop­volgende zon­dag­mor­genkerkdienst te doen. Dit is tekenend voor het verschil tussen stedelijke en plattelands­ge­meen­ten. Er worden in het algemeen minder doordeweekse biddagen belegd. Er is ook een ten­dens om de thematiek breder te maken dan ge­was en arbeid; dat ondergraaft de reden om afzonderlijk sa­men te komen. Dat­zelfde doe je ook als zo’n biddagdienst zich nauwelijks onderscheidt van een zon­dag­se kerkdienst. Daarnaast voelen we de noodzaak van gebed voor ons dagelijks brood minder sterk. Want in onze westerse samenleving hebben we de voedselvoorziening aardig goed voor elkaar en denken dat ons gebed vooral voor het dagelijkse brood in derde wereldlanden noodzakelijk is.

 

Net zomin als een arts verantwoord kan handelen als hij niet weet wat er aan de gezondheid van iemand schort, kan een manager verantwoord ingrijpen en een plan maken als hij niet helder heeft wat het probleem is dat moet worden aangepakt.

 

Een ding is duidelijk: primum non nocere, zoals het in de geneeskunde heet (het eerste is: geen schade toebrengen, red.).

Er moet worden voorkomen dat er door de interventie schade ontstaat in plaats van verbetering. Natuurlijk, een arts moet soms schade toebrengen om genezing te bevorderen – zachte heelmeesters maken stinkende wonden – maar het doel blijft dat iemand er beter van wordt. Maar wat is verbeteren?

 

De stilte in de troonzaal van de farao is om te snijden. Voor de troon staan een paar oude mannen met in hun midden Mozes. Deze woestijnherder straalt een soort timide kracht uit alsof hij hier wel is, hier ook hoort te zijn, maar hier eigenlijk niet wil zijn. Het is ook geen verschijning aan het hof. Een oude man in een herdersmantel met een herdersstaf in de hand, die de farao eenvoudigweg vraagt om een groot deel van zijn werkslaven te laten gaan naar een feest voor hun God in de woestijn. Die vraag gaat in tegen alles wat de farao is, wil en representeert. Het centrum van de wereldmacht Egypte staat te trillen op zijn grondvesten door deze ene vraag: Laat mijn volk gaan. Alles in farao verzet zich tegen die vraag. Nooit, never, niemals!! Ik laat geen centimeter van mijn macht los, voor geen enkelen god, zeker niet die van de Hebreeën, waar ik nog nooit van gehoord heb. Wie is hier nu eigenlijk de baas? En daar sta je dan als oude man met een herdersmantel en een herdersstaf. Had je het niet al zien aankomen? Deze onderneming is te zot voor woorden, te dwaas om te ondernemen. Te denken, dat je de mensen in de aardse tijd vrij kunt krijgen van onder de machten van de tijd in de Naam van de Eeuwige God. Hoe haal je het in je hoofd? Het is strijden met een herdersstaf tegen een zwaarbewapend miljoenenleger.

Naar aanleiding van het artikel van ds. D. J .Steensma in het nummer van 4 februari: de gedachte zoals weergegeven in de Christelijke Dogmatiek van dr. G. van den Brink en dr. A. van der Kooi om te komen tot een Hellevaartsdag leefde al in de vroege kerk. Want, zo was de redenering, hoe zou het moeten met de gelovigen in het Oude Testament als de zaligheid alleen in Christus ligt? Hebreeën 11 spreekt toch heel positief over hen. Ziedaar, mede door 1 Petrus 3, 19-20, de gedachte dat Christus in de hel / het dodenrijk is afgedaald om daar ook Zijn heilsboodschap te prediken en vervolgens de oudtestamentische gelovigen uit de hel mee te nemen. Maar de verzen uit 1 Petrus 3 worden al uitgelegd in 1 Petrus 4, 6.

Het Deense plaatsje Silkeborg kreeg een nieuwe predikant.

De eerste zondag na zijn bevestiging, stond hij voor de dienst in de hal van de kerk om de gemeenteleden te begroeten bij hun binnenkomst.

Het viel hem op dat ieder gemeentelid, na binnenkomst, stil stond bij een witte muur in de hal. Men keek er naar en maakte daarna een diepe buiging.

 

Nieuwsgierig geworden vroeg hij op de kerkenraadvergadering, waarom iedereen dat deed. Niemand wist het. ‘Dat doet iedereen al jaren’, was het antwoord van alle broeders.

Op bezoek bij het oudste gemeentelid stelde hij de vraag opnieuw. Ook zij moest het antwoord schuldig blijven. ‘Dat deed mijn groetmoeder al’, was haar antwoord.

 

Commentaar

  • De kerk is van Christus 2025-11-22 08:42:05

    De Christelijke Gereformeerde Kerken stonden voorheen bekend om hun diepe verlangen om elkaar vast te...

  • Breuklijnen en haarscheurtjes 2025-11-08 11:06:04

    De wereld is mooi. Wie op vakantie is, zoekt die schoonheid en zal daarvan genieten, eventjes...

  • Je eigen bijbeltje 2025-10-24 07:32:22

    Zeven jaar oud was ik, bijna acht. Ik herinner me nog goed dat ik naar voren mocht komen in de...

  • Privé 2025-10-11 07:31:53

    Vanaf het begin van deze maand is op tv de documentaire Sextortion te zien. Bij sextortion wordt...