Biddag voor gewas en arbeid
Als gemeente bij elkaar komen voor gebed op de tweede woensdag van maart doen we in Nederland sinds ca. 1600. Dat is in het algemeen een gewoonte geworden. Er zijn redenen om wat vraagtekens bij deze gewoonte te zetten. Wat mij betreft is het een goede gewoonte, maar goed om eens na te denken over de inhoud van deze gebedsdienst.
Ik ben zelf opgegroeid in een agrarische gemeente: daar was biddag een doordeweekse kerkdag. Op de zondagse tijden waren er op woensdag kerkdiensten. Behoorlijk trouw kerkbezoek, je had vrij van school, men nam een dag vrijaf. Toen ik vijftien jaar geleden in het Nieuwegeinse kwam, was daar niet de gewoonte om een doordeweekse biddagdienst te houden, maar dat in de daaropvolgende zondagmorgenkerkdienst te doen. Dit is tekenend voor het verschil tussen stedelijke en plattelandsgemeenten. Er worden in het algemeen minder doordeweekse biddagen belegd. Er is ook een tendens om de thematiek breder te maken dan gewas en arbeid; dat ondergraaft de reden om afzonderlijk samen te komen. Datzelfde doe je ook als zo’n biddagdienst zich nauwelijks onderscheidt van een zondagse kerkdienst. Daarnaast voelen we de noodzaak van gebed voor ons dagelijks brood minder sterk. Want in onze westerse samenleving hebben we de voedselvoorziening aardig goed voor elkaar en denken dat ons gebed vooral voor het dagelijkse brood in derde wereldlanden noodzakelijk is.




Net zomin als een arts verantwoord kan handelen als hij niet weet wat er aan de gezondheid van iemand schort, kan een manager verantwoord ingrijpen en een plan maken als hij niet helder heeft wat het probleem is dat moet worden aangepakt.