In het eerste artikel over de kerk in Latijns-Amerika schetste ik iets van de eerste ontwikkelingen die in dat werelddeel een rol speelden bij het ontstaan van de kerk. Daarbij heeft de grote raciale vermenging tussen de oorspronkelijke inwoners en tussen mensen uit Europa en Afrika (en ook uit Azië) diepe sporen getrokken door de geschiedenis heen.
Ik schreef al dat het inzetten van de inheemse bevolking als slaven vanaf het midden van de zestiende eeuw verboden was. Als gevolg daarvan werden vanaf 1650 miljoenen mensen uit Afrika overgebracht naar Latijns-Amerika waar ze als slaven tewerk werden gesteld. De erbarmelijke omstandigheden waarin zij leefden en moesten werken zijn met geen pen te beschrijven.
Het slavernijverleden in Latijns-Amerika leidde echter ook tot een grote mate van raciale vermenging binnen de bevolking. En dat gegeven is in de ontwikkeling van het bestaan van de kerk van grote invloed geweest. Er ontstonden niet alleen grote verschillen, maar ook heel scheve verhoudingen binnen de kerk.