Van Eisenach naar Bethlehem
In de eerste drie hoofdstukken schetst Kant de ontwikkeling van het anti-judaïsme en het antisemitisme door de eeuwen heen. Om in het vierde hoofdstuk de protestantse nazi-ideologie in Duitsland te bespreken. Men wilde een Duitse kerk die van Joodse smetten vrij was. Verder wilde men ook de Bijbel zuiveren en werd ontkend dat Jezus een Jood was. De Joden werden gitzwart afgeschilderd en beschuldigd van corruptie en machtswellust. Ze zouden een gevaar vormen voor de wereldvrede en voor het welzijn van Duitsland. Naar de overtuiging van Kant vloeiden deze opvattingen logisch voort uit het eeuwenoude anti-judaïsme en het daaruit geruisloos ontstane antisemitisme.
Deze laatste conclusie trekt hij wel heel vlot, maar overigens is het een verdienste dat hij deze theologie die correspondeerde met de nazi-ideologie aan de kaak stelt. Het is werkelijk onbegrijpelijk en schokkend wat ook gerenommeerde Duitse theologen op dit punt hebben durven beweren.




Jarenlang liepen de kerken in de steden leeg en verdwenen er vele. De krimp was enorm. Wie had durven hopen op het wonder, dat er nieuwe christelijke gemeenschappen zouden komen? Wat is het mooi om te horen dat God dit gegeven heeft. Het roept verwondering op en het maakt nieuwsgierig: wat gebeurt daar nu precies? Waar kunnen wij van leren? Als er niks meer is, waar start je dan? Wat heb je nodig? Wie neemt het initiatief?
In het vorige artikel – enige tijd geleden - bespraken we de gnostiek als eerste uitdaging voor de kerk. Nu wenden we ons bij de tweede uitdaging tot ketter Marcion (ca.85-ca.160) die bij het vormen van zijn standpunten hier en daar van de wereld van het gnosticisme heeft gesnoept.